Schimmelvorming

De condities voor schimmelvorming op constructieoppervlakken worden al bij een relatieve vochtigheid van 80% bereikt. Dit betekent dat er al schimmelvorming kan ontstaan op het moment dat een constructievlak zo koud is dat de relatieve vochtigheid van de aangrenzende luchtlaag 80% is. De temperatuur waarbij schimmelvorming mogelijk al optreedt is dus hoger dan de dauwpuntstemperatuur.

De temperatuur waarbij schimmelvorming optreedt is 12,6°C bij een ruimte van 20°C, met een relatieve vochtigheid van 50%; 3,3°C hoger dan het dauwpunt (zie figuur 3). Om schimmelvorming te voorkomen is deze temperatuur dus maatgevend en niet de dauwpuntstemperatuur.

Samenvattend: het is onvoldoende om uitsluitend het dauwpunt te beoordelen. Schimmelvorming kan al eerder (bij een hogere temperatuur) optreden. Als grenswaarde kan daarvoor 80% relatieve vochtigheid worden aangehouden.

Veel problemen met schimmelvorming doen zich in bestaande bouw voor. Ter plaatse van ramen (enkel glas) ontstaat vaak condensatie door de lage oppervlaktetemperatuur van het glas. Dit is voor een bewoner een signaal dat er meer geventileerd moet worden. Bij renovatie wordt de beglazing vaak vervangen door HR++ glas waardoor de oppervlaktetemperatuur stijgt en oppervlaktecondensatie wordt voorkomen. De kans bestaat echter dat de knooppunten nog steeds thermische bruggen zijn, waardoor hier nog wel condensatie optreedt en het risico op schimmelvorming toeneemt.