Bij het warmteverlies via thermische bruggen kan een aantal karakteristieke waarden worden onderscheiden. De lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt 'ψ' (Psi) en de puntvormige warmtedoorgangscoëfficiënt 'χ' (Chi) geven informatie over het warmteverlies. De binnenoppervlaktetemperatuurfactor (f-factor) en de bijbehorende minimale oppervlaktetemperatuur geven informatie over de kans op oppervlaktecondensatie met mogelijke schimmelvorming als gevolg.
De rekentechnische bepaling van deze grootheden voor een detail is uitsluitend mogelijk door gebruik te maken van een eindige-elementen-model. Om een dergelijke berekening te maken wordt een model van het detail in het rekenmodel ingevoerd. Afmetingen en materiaaleigenschappen (λ-waarde) en de omgevingsfactoren (overgangsweerstand en ruimtetemperaturen) zijn daarbij van belang; deze waarden zijn in NEN 1068 en NEN 2778 beschreven (informatie met betrekking tot respectievelijk de ψ-waarde en de f-factor).
Het rekenmodel volgens het eindige-elementen-model bepaalt warmtestromen en temperaturen. Het temperatuurverloop of de warmtestroomdichtheid kan dan grafisch in een constructie worden weergegeven; een voorbeeld daarvan is gegeven in afbeelding 5 en 6.
De warmtestroomdichtheid toont het deel van de aansluiting met het meeste warmteverlies en op die manier de zwakke delen van een aansluiting. In het isothermenverloop zijn lijnen of vlakken met gelijke temperatuur weergegeven. De lijnen met de warmtestroomdichtheid en het isothermenverloop staan loodrecht op elkaar.