Meneer Binz, vertel ons eens over uw lange loopbaan bij Schöck.
RAINER BINZ: Ik had mijn leertijd in een staalwarenhandel afgerond. Onder de collega’s sprong één klant in het bijzonder in het oog: Eberhard Schöck. Hij was toen nog directeur van een bouwbedrijf in de buurt en kocht materiaal aan voor het bedrijf waarvoor hij toen werkte. Meneer Schöck was altijd vriendelijk en beleefd. Dat viel echt op. Het gerucht deed de ronde dat hij in 1962 zelf een bouwbedrijf opgericht had. In 1967 volgde het huidige ‘Schöck Bauteile’. Doordat mijn neef, Dieter Binz, daar al langer als ploegbaas en voorman werkzaam was, had ik een nauwer contact met meneer Schöck. Daarom vroeg meneer Schöck me persoonlijk of ik niet bij hem in zijn pas opgerichte bedrijf wilde komen werken. Ik nam het aanbod aan en heb er nooit spijt van gekregen.
Nochtans had u daarvoor niet zoveel met bouwmaterialen te maken.
RAINER BINZ: Dat was ook de reden waarom meneer Schöck mij van oktober 1967 tot maart 1968 op leerstage stuurde naar verschillende werven. Daar kon ik alles observeren en leren. Toen ik terugkwam, ging ik aan de slag bij ‘Schöck Betonelemente GmbH’ als manusje-van-alles, bij wijze van spreken. In het begin probeerde ik ervoor te zorgen dat we überhaupt bestellingen kregen. Toentertijd kregen wij namelijk nog totaal geen opdrachten.
Werkte u dan ook met meneer Schöck samen?
RAINER BINZ: In het begin besprak ik technische kwesties met hem en legde ik hem calculatievragen voor. Dat vond ik zo bijzonder aan hem, hij maakte altijd tijd voor me vrij. Geen enkele keer heb ik hem horen zeggen: “Daar heb ik nu geen tijd voor”. Nee. hij was altijd vriendelijk en geïnteresseerd, hij stelde vragen en luisterde. Ik schreef ook altijd alles op wat ik wou bespreken. Daardoor verliepen onze gesprekken altijd heel efficiënt. Ik heb veel van hem geleerd en, eerlijk gezegd, ben ik door de jaren heen een beetje op hem gesteld geraakt.
Was meneer Schöck enkel geïnteresseerd in zakelijke kwesties?
RAINER BINZ: Nee, nee, zeker niet. Hij toonde ook interesse in je privéleven. Ik heb een dochter die doof is. Op een dag kwam meneer Schöck naar me toe en vroeg of hij me kon spreken. Hij vroeg: “Ik heb altijd gedacht dat wij geen geheimen voor elkaar hadden, toch?” “Nee”, antwoordde ik hem, “we hebben geen geheimen. Toch niet dat ik weet.” “Maar”, zei hij toen, “ik heb gehoord dat u een dochtertje hebt dat doof is. Dat hebt u me niet verteld.” En dat klopte. Ik had meneer Schöck niet over mijn dochter verteld. Hij had het in plaats daarvan via collega’s vernomen. Voorafgaand aan ons gesprek had hij contact opgenomen met een professor in Freiburg en was met hem overeengekomen dat mijn dochter bij hem op afspraak mocht komen. Meneer Schöck nam de kosten op zich en mijn dochter reisde naar deze professor om zich te laten onderzoeken. Jammer genoeg kon hij niets voor ons betekenen, maar ik heb dit gebaar enorm geapprecieerd. Hij stond altijd heel dicht bij de mensen, hij wilde iets betekenen voor de mensen om hem heen.
En zo was hij ook in zijn bedrijf?
RAINER BINZ: Ja, dat kan je wel zeggen. In 1970 zette hij bijvoorbeeld een partnerschapsprogramma op poten. Daarna werd er een comité opgericht dat één keer per jaar de medewerkers evalueerde die al langer dan drie jaar bij het bedrijf werkten. Het comité beoordeelde of ze betrouwbaar of nalatig waren en of ze in het belang van het bedrijf handelden. Er waren verschillende criteria. Als je beoordeling positief was, maakte je kans op een bonus. Van de jaarlijkse nettowinst werd er immers 30% opzij gezet voor een pensioenplan met een hoge interest. Dit diende als aanvulling op het gewone pensioen van het personeel. Uiteraard wilde iedereen daar wel een stukje van. Wie bijvoorbeeld al een gezin en/of kinderen had en een huis wilde bouwen, kon op voorhand al in schijven een deel daarvan krijgen om de bouw deels te financieren. Dit was ook een soort voorziening voor je oude dag. Het was meneer Schöck die met dit idee kwam. We waren allemaal enthousiast en aangedaan.
U werkte dus heel graag bij Schöck?
RAINER BINZ: Jazeker, van begin tot einde. Mijn vrouw zei altijd: “Je gaat naar het werk, komt na zoveel uren naar huis en dan loop je na een lange werkdag nog te fluiten”. En dat klopte ook wel.
Heeft u ook uw steentje bijgedragen aan Schöcks uitvindingen?
RAINER BINZ: Nee, nee, zeker niet. Eberhard Schöck sleutelde bijna altijd alleen aan zijn uitvindingen. Vaak hield hij zijn ideeën tot bijna een jaar voor zich. Zoals de lichtschacht uit 1970 die hij uit glasvezel maakte in plaats van uit beton. Hij had daardoor een veel lichtere versie (vijf procent van het gewicht van beton) geproduceerd. Hij was continu op zoek naar nieuwe ideeën. Op beurzen deelden de bezoekers problemen en processen op hun bouwwerven met hem en vroegen hem om oplossingen. Daar leefde hij voor: onderdelen prefabriceren en het bouwproces zowel technisch als kwalitatief verbeteren.
Waren alle uitvindingen een succes?
RAINER BINZ: Nee. uiteraard niet. Maar als je zo creatief en pragmatisch bent als meneer Schöck, dan is dat onvermijdelijk. Ik herinner me dat we een keer per vergissing de verkeerde folie besteld hadden. Deze folie werd gebruikt om de kelderramen, die wij maakten, in te pakken en ze zo te beschermen tegen vuil, maar we hadden geen rekening gehouden met de tolerantiewaarden. Nu hadden we bergen folie waar we niets mee konden. Normaal gezien hadden we alles weg moeten gooien, maar meneer Schöck had een ander idee. Hij had op een beurs iemand leren kennen die werkte in een bedrijf dat in plastic zakken ritsen maakte. Hij benutte de kennis van zijn contact en vond de ‘beschermhoes’ uit. Dit was echter niet iets dat in ons assortiment paste, maar het werd met name gebruikt voor promotiemateriaal. Later werd de productie van de beschermhoes volledig stilgelegd.
Wat was volgens u in alle jaren doorslaggevend voor het grote succes van het bedrijf?
RAINER BINZ: De structuur van de buitendienst speelde zeker een belangrijke rol. Vroeger, helemaal in het begin, hadden we slechts acht tot tien buitendienstmedewerkers. Geen enkele van hen was technisch geschoold. Toen we van lichtschachten en kelderramen overstapten naar meer technische producten zoals de Isokorb, hadden we nood aan een andere organisatie van de verkoopafdeling. In die periode kwam meneer Schock naar me toe en vroeg me: “Wat vindt u eigenlijk van onze producten? Mocht u iemand kennen die ons bij de verkoop kan helpen, geef me dan zeker zijn naam door.” We waren dringend op zoek naar een professionele salesmanager. Ik kende een jongeman, ene meneer Kunz, die een goede indruk op me achtergelaten had en op dat moment nog niet voor ons werkte. Ik gaf zijn naam door aan meneer Schöck en na een kennismakingsgesprek werd Manfred Kunz aangenomen. Op zijn eerste werkdag was meneer Schöck helaas ziek, waardoor meneer Kunz zijn zeer revolutionaire plan zelf aan het personeel van zijn afdeling voor moest stellen. Manfred Kunz slaagde er daadwerkelijk in binnen het jaar 90% van de verkoopafdeling te herstructureren en zich meer te richten op de verkoop van de technische producten. Daarna explodeerde de verkoop van onze producten. Manfred Kunz en zijn team konden de toenmalige target van 25% omzetstijging per jaar verhogen met 60%! Nog een jaar later werd hij directeur bij Schöck en in 1993 werd hij tot voorzitter van de raad van bestuur benoemd. Zoals u ziet: bij Schöck word je goed behandeld en wie het beste van zichzelf laat zien, wordt bijzonder gewaardeerd. Ten slotte wil ik nog zeggen dat de firma Schöck nooit het bedrijf zou zijn geworden dat het nu is zonder iemand als Eberhard Schöck, noch in technisch en innovatief opzicht, noch in menselijk opzicht.